Dirkzwager legal & tax

Klachtplicht ook van toepassing op vorderingen ex art. 2:9 BW
29 December 2014

In een recente uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland kwam de vraag aan de orde of de vordering van de curator uit hoofde van art. 2:9 BW, afstuit op de klachtplicht van art. 6:89 BW.

Op grond van art. 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Indien de bestuurder zijn taak onbehoorlijk vervult, kan de vennootschap de bestuurder op grond van dit artikel aanspreken, tenzij de bestuurder geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Indien sprake is van faillissement, komt de curator de vordering van art. 2:9 BW toe.

Daarnaast bepaalt art. 6:89 dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd na de ontdekking ervan bij de schuldenaar heeft geprotesteerd.

Casus
In de zaak die speelde bij de Rechtbank Midden-Nederland, was het volgende aan de orde.

Eind 2012 wordt BV X op eigen verzoek failliet verklaard. Op dat moment waren twee broers en hun vader (indirect) bestuurder en aandeelhouder van BV X. Nadat het faillissement is uitgesproken, stelt een van de broers dat zijn vader en broer en hun vennootschappen als (indirect) bestuurder aansprakelijk zijn op grond van art. 2:9 BW. Gesteld wordt dat vader en broer op onbehoorlijke wijze BV X hebben bestuurd.

Vader en broer betogen dat de vordering tot vergoeding van schade, die door de curator van BV X aan de eisende broer is overgedragen, afstuiten op de klachtplicht als bedoeld in art. 6:89 BW. Volgens vader en broer is de klachtplicht immers ook van toepassing op vorderingen uit hoofde van art. 2:9 BW. Nu de eisende broer naar hun mening niet binnen bekwame tijd had geprotesteerd, zou zijn vordering moeten worden afgewezen.

Uitspraak
De rechtbank stelt allereerst vast dat het in kwestie niet gaat om een vordering van de eisende broer zelf, maar een vordering die deze broer uit hoofde van cessie van de curator van BV X heeft verkregen. Het gaat hier dus om vorderingen van BV X jegens haar bestuurders.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat art. 6:89 BW ook van toepassing op vorderingen uit hoofde van art. 2:9 BW, nu de klachtplicht van art. 6:89 BW van toepassing is op alle verbintenissen. De vorderingen uit hoofde van art. 2:9 BW zijn gegrond in de verbintenis tussen de bestuurders en de vennootschap. Uit die verbintenis vloeit voort dat het bestuur van de vennootschap aan de bestuurders is opgedragen en tevens dat zij gehouden zijn deze taak behoorlijk te vervullen. Dit maakt dat art. 6:89 BW ook van toepassing is op de vorderingen uit hoofde van art. 2:9 BW.

Voor de beantwoording van de vraag of binnen bekwame tijd is geklaagd, moeten volgens de rechtbank alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Hierbij is onder meer van belang de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in die prestatie. Tevens is van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd.

De rechtbank overweegt dat het hier een vordering betreft die afkomstig is uit de boedel van BV X en die dus al vóór faillissementsdatum bestond. Dat betekent dat voor het bepalen van de vraag of de klachttermijn is geschonden, het faillissement en de aanstelling van de curator als zodanig niet relevant zijn. In algemene zin overweegt de rechtbank nog dat eiser een langere periode om zijn klachten kenbaar te maken zou moeten worden gegund indien een complex aan verwijten wordt geformuleerd die elk individueel van kleinere aard lijken te zijn, maar die in onderling verband en samenhang bezien van kleur verschieten. Met andere woorden, als blijkt van een samenhangende reeks van handelingen die duidt op het stelselmatig tekort doen van de vennootschap door de bestuurders, waarbij iedere afzonderlijke handeling weinig opvalt en niet tot direct ingrijpen uitnodigt. De rechtbank is echter van oordeel dat van een dergelijk complex aan verwijten in dit geval geen sprake is. De rechtbank concludeert vervolgens dat – met uitzondering van één – alle vorderingen uit hoofde van art. 2:9 BW afstuiten op de klachtplicht.

Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mr. Maartje ter Horst.
T: +31 (0)24 38 13 149
E: terhorst@dirkzwager.nl


» Ga naar de link
Contactgegevens
Dirkzwager legal & tax
Van Schaeck Mathonsingel 4
6512 AN Nijmegen